Psychoanalyse: het is en blijft een vreemde bedoening die bovendien weinigen onberoerd laat. Sommigen verguizen haar als een dubieuze zaak van charlatans of beschouwen haar als een relict uit verre, onwetenschappelijke tijden. Voor anderen betekent ze nog steeds een ervaring die hun leven transformeert. In de ontmoeting met een analyticus vinden zij een spreekruimte die hen op een paradoxale manier aan het werk zet en een ander leven mogelijk maakt. Paradoxaal omdat ze voorbij alle therapeutische effecten ook iets raakt van het onoplosbare in het leven. Freud omschrijft de psychoanalyse niet toevallig als een onmogelijk beroep. Hij typeert haar ook als een volstrekt originele discipline die niet te reduceren is tot eender welke andere menselijke praktijk – en al zeker niet tot een ander beroep. Toch werden daartoe heel wat pogingen ondernomen, waartegen Freud zich categoriek verzette. Het staat bekend als de discussie omtrent de lekenanalyse, die nog steeds woedt. De vragen insisteren immers: wat is psychoanalyse eigenlijk? Welke vorming is er noodzakelijk om de analytische positie in te nemen?
Dit eerste deel vertrekt vanuit de dagelijkse praktijk van de psychoanalyse, met de vraag naar haar verhouding tot het veld van de geestelijke gezondheidszorg. De recente wettelijke regeling van de gezondheidsberoepen vormt de concrete aanleiding. Wat zijn de implicaties voor de vele mensen die de ethiek van de psychoanalyse gestalte geven in hun klinisch werk? Het zijn vragen voor charlatans die niet wijken voor het verlangen, noch voor het singuliere van het subject.